Ons telefoon: (010) 737 0256 Ons e-mailadres: info@care4neo.nl

Consultatiebureau

Consultatiebureau

Het is in Nederland een algemeen gebruik dat alle kinderen gedurende hun eerste jaren op een consultatiebureau voor zuigelingen gecontroleerd worden. Ook kinderen die nog onder controle staan van de kinderarts, kunnen op het consultatiebureau terecht.

Voor sommige ouders omstreden (‘ze weten zo weinig over de speciale omstandigheden van mijn kind’) maar andere ouders krijgen er juist een gevoel bij van ‘eindelijk is mijn kind gewoon’. Feit is dat niet alle consultatiebureaus evenveel ervaring hebben met couveusekinderen: hoe moeten ze het gewicht en de lengte van het kind beoordelen?

Controle, advies en inentingen

Op het consultatiebureau worden de gezondheid, de groei en de ontwikkeling van de baby in de gaten gehouden. Ouders krijgen advies over de voeding (maar bij prematuren geldt dat de voedingsvoorschriften van de kinderarts leidend zijn!) , over gezondheid en opvoeding. Ook wordt er gevraagd hoe ouders het zelf vinden gaan en hoe het met henzelf gaat. Daarnaast kunnen ze hun kind tegen difterie, kinkhoest, tetanus, en poliomyelitis (DKTP) en tegen haemophilus influenzae (HIB) laten inenten. Prematuur geboren kinderen worden ingeënt volgens kalenderleeftijd – er wordt dus niet gecorrigeerd naar de ‘uitgerekende datum’!

Gehoortest

Wat betreft de gehoortest, die wordt bij op tijd geboren kinderen in de week na de geboorte thuis door het screenteam afgenomen. Kinderen die na hun geboorte lang in het ziekenhuis hebben gelegen, zijn meestal al in het ziekenhuis getest.

Van Wiechenschema

Het consultatiebureau hanteert het ‘Van Wiechenschema’ om achterstanden in de ontwikkeling op te sporen. Kan het kindje een voorwerp of lampje met de ogen volgen? Gaat het hoofdje mee als je het kindje aan zijn handjes optrekt? Rolt hij om?

Al deze kenmerken van de ontwikkeling zijn aangegeven in een schema: het ‘Van Wiechenschema’. Alle kinderen in Nederland worden volgens dit schema gecontroleerd op het consultatiebureau op de leeftijd van 1, 2, 3, 6, 9, 12 en 15 maanden en bij 2, 3, 4 jaar. In groep 2 van de basisschool volgt dan het laatste individuele ontwikkelingsonderzoek bij de schoolarts.

In dit schema wordt aangegeven wanneer 90% van de kinderen dit kenmerk kunnen uitvoeren (dat is dus ‘volgens het boekje’). Belangrijk is hierbij op te merken dan 10%, één op de tien kinderen dus, het dan dus nog niet kunnen!

Bij de beoordeling van de resultaten van het Van Wiechenonderzoek moet altijd het lichamelijk onderzoek (zintuigonderzoek, spier/zenuwstelsel) en de medische voorgeschiedenis van het kind (ziekten of ongevallen) worden betrokken. Het lijkt heel eenvoudig maar het kan moeilijk zijn om onderscheid te maken tussen in orde/niet-in-orde ( pluis/niet-pluis) op grond van het onderzoek.
Is het kind traag maar normaal, of is er iets anders aan de hand? En bovendien: als het kind het kenmerk wél uitvoert, is het ook nog niet zeker dat er niks aan de hand is: een kind dat met 15 maanden kan lopen, maar daarbij erg overstrekt en niet symmetrisch is, moet ook nagekeken worden.

Er moeten worden gekeken naar alarmsymptomen in de ontwikkeling: sommige symptomen zijn bij alle kinderenalarmerend. Bijvoorbeeld als er een duidelijk links-rechts verschil bestaat in bewegingen en in spierkracht, of als een kind niet vooruit gaat, of zelfs achteruit gaan in ontwikkeling of als er een trillerige handmotoriek bij peuters bestaat.

Van Wiechenonderzoek bij prematuren

Als een arts het Van Wiechenschema volgt bij prematuur geboren kinderen en daarbij de kalenderleeftijd aanhoudt, zal hij vrijwel altijd te maken krijgen met kinderen die de kenmerken niet uitvoeren. De arts kan er ook voor kiezen om de gecorrigeerde leeftijd aan te houden. Dan worden er minder problemen gevonden. Dit voorkomt onrust bij ouders en dat is prettig, zeker na de toch stressvolle periode direct na de geboorte. Er wordt gedacht dat er tot 18/24 maanden altijd gecorrigeerd moet worden, daarna zou het kind ingehaald moeten hebben. Maar dat inhalen gebeurt niet in één keer en bij deze methode kan de arts niet zien of het kind daadwerkelijk aan het inhalen is. Inmiddels staat vast dat niet ieder kind met 2 jaar ‘ingehaald’ heeft, bovendien wordt niet op alle gebieden even snel ingehaald. Bij communicatie gaat het vaak sneller dan bij de grove motoriek. Daarom is het ook niet handig om de uitslagen twee keer in te vullen, één keer volgens de kalenderleeftijd en één keer voor de gecorrigeerde leeftijd.

Correctie

De tegenwoordig gevolgde methode bij prematuren is het Van Wiechenonderzoek af te nemen vanaf de gecorrigeerde leeftijd naar de kalenderleeftijd. Dus je begint te kijken hoe het kind het doet als je de leeftijd corrigeert. Bijvoorbeeld: een kind van drie maanden, dat 8 weken te vroeg is geboren, wordt getoetst op één maand. Je ziet dan dat het kind vrijwel alles doet – net zoals 90% van de kinderen het kenmerk op de leeftijd van één maand doet (=gecorrigeerde leeftijd). Vervolgens wordt gekeken wat een kind al kan van de kenmerken van een kind van twee maanden, en tenslotte ook nog naar drie maanden (kalenderleeftijd). Van die laatste twee zullen er zeker een aantal kenmerken negatief ‘scoren’, maar vaak niet allemaal.

Bij een volgende controle doe je het weer zo, van gecorrigeerd naar de kalenderleeftijd toe. Bijvoorbeeld bij een kalenderleeftijd van 6 maanden, toetsen op 3 maanden en 6 maanden. De kenmerken van 3 maanden moeten dan in orde zijn (want het kind was 2 maanden te vroeg) en aan de hand van de toets van 6 maanden kijk je of er al weer wat is ingehaald. Blijft er een kenmerk dat de vorige keer al wel ingehaald was nu achter, dan moet je extra oppassen: teruggaan of stilstaan in ontwikkeling is een alarmsymptoom.

Zo krijg je een veel beter beeld van een prematuur, dan alleen corrigeren of alleen de kalenderleeftijd aanhouden. Onrust zaaien is niet nodig maar onterecht geruststellen ook niet.

Inhalen

Door dit consequent te doen, kun je zien of een prematuur inhaalt, hoeveel en op welke gebieden van ontwikkeling. Blijft een gebied achter dan is het duidelijk aan de ouders te laten zien. Als ouder moet je je realiseren dat als een kind iets niet kan op de aanbevolen leeftijd, dat zeker niet altijd een probleem is!Wel moet je bij prematuren extra alert zijn bij alarmsymptomen, meerdere kenmerken die op een onderzoeksleeftijd negatief uitvallen en wanneer er geen inhaalontwikkeling te zien is.

En ook is duidelijk dat sommige prematuren die een kenmerk wel uitvoeren – zoals omrollen, overpakken, los zitten – dit vaak op een iets andere, wat minder mooie wijze doen. De kwaliteit van de bewegingen is als het ware minder. Soms kan hulp van kinderfysiotherapeut of logopedist in een vroeg stadium verrassend veel baat geven.

Voor ouders is het belangrijk steeds te vragen welke onderzoeken artsen doen bij kinderen (dus zowel kinderarts als c.b.-arts), waarom die worden gedaan en wat de bevindingen van de arts zijn. Overleg en afstemming tussen kinderartsen en consultatiebureauartsen en ouders is heel belangrijk. Dit kan met hulp van het groeiboekje.

Goede communicatie is de beste manier om de ontwikkeling van je kind te volgen en waar mogelijk en nodig kan snel worden bijgestuurd. Dit alles om kinderen zo goed en gelukkig mogelijk te laten opgroeien.

Sluiten